Als de actieve loopbaan erop zit heb je diverse opties. Je kunt de sport helemaal vaarwel zeggen en daar zijn genoeg redenen voor te bedenken, maar je kunt je ook afvragen om er een vervolg aan te geven. Ook hiervoor zijn er talloze mogelijkheden, want iedere club zit te springen om vrijwilligers en het liefst mensen die ook enige kennis van zaken hebben. Trainer worden lijkt dan de meest logische optie, want dan kun je jouw opgedane praktijkervaring overbrengen naar de jeugd…
Het geven van trainingen aan de jeugd is de eerste stap. Eigenlijk weet je van training geven nagenoeg niets, want gedoceerd heb je nog nooit. Wél neem je de wijze lessen die je als speler hebt ondergaan mee in de oefenstof. Maar als je te hoog inzet en je eist het schier onmogelijke, dan kun je aardig op je snuit gaan. Eigenlijk begint het al met het leren kennen van de leeftijdseigen kenmerken. Hoe is het met de motoriek gesteld? Wat gaat er in hun hoofden om? Waar houden zij zich nog verder mee bezig buiten de sport? Dat soort dingen dus…
Vele verenigingen bezitten een jeugdplan waarin dit soort zaken staan beschreven. Vaak zijn dit door toenmalige jeugdtrainers gedaan, die hun sporen in de sport wel hebben verdiend, maar die misschien niet meer bij de club actief zijn. Daarom dient een jeugdplan jaarlijks geëvalueerd te worden om te kijken of alles nog wel van deze tijd en van toepassing is. De maatschappij verandert en dat zie je in sommige gevallen ook terug. De trainer zit nog vaak met zijn hoofd in de tijd dat hij dezelfde leeftijd had als de groep die hij traint. Is dat reëel te noemen? Want tijden veranderen en dus ook de mensen van “een generatie later.”
‘De maatschappij verandert, dus het jeugdplan dient jaarlijks geëvalueerd te worden’
André over verouderde jeugdplannen binnen sportclubs
Zelf heb ik het voordeel gehad dat ik op relatief jonge leeftijd ben begonnen met het verzorgen van trainingen. Hierdoor was de aansluiting snel gerealiseerd met de doelgroep en kon er gebouwd worden. Als ouder had ik een mening over bepaalde dingen en uitte dit dan ook. Al snel komt dan de uitspraak “Als je het allemaal zó goed weet, doe er dan ook eens iets mee.” De betweter in mij voegde echter de daad bij het woord en nam een groepje onder zijn hoede. Het toenmalige team van mijn zoon (zo begint het vaak) was de eerste groep in de beginjaren negentig. Het was aanpassen van twee kanten, maar na enkele maanden was men aan elkaar gewend. Vooral spelvreugde was – naast het educatieve – de hoofdmoot en dat betaalde zich uit. Twee uiterst succesvolle jaren volgden, totdat het tijd werd om de jongens los te laten en zij met een nieuwe trainer voor de groep konden gaan beginnen aan een nieuw hoofdstuk, net als ik trouwens die toen definitief voor de keepers koos…
Zeven jaren jeugd volgden en ineens kwam er de kans om dit bij selectiekeepers te kunnen en mogen doen. Het was een prachtige kans voor mijzelf en er lag een mooie uitdaging in het verschiet. Nog steeds niet een oude man (35) kreeg ik te maken met bijna-leeftijdsgenoten. Dat is heerlijk werken, omdat je elkaar begrijpt in zowel fysiek als mentaal opzicht. Het nadeel kan zijn dat er geen natuurlijke hiërarchie is, maar dat aspect viel snel weg. Je bent bezig om elkaar beter te maken en je zit in een proces. In mijn geval werkte ik wat meer individueel gericht, maar je bent wel een onderdeel van het grote geheel. Zo heb ik dat altijd wel ervaren…
‘Als trainer wil je dat men dezelfde inzet en weerbaarheid toont als dat jij vroeger deed’
André over de leeftijdskloof tussen trainer en speler
De jaren verstrijken. Leeftijdsgenoten nemen ook afscheid van de selectie en er komt een nieuwe lichting aan. De talenten uit de jeugd dienen zich aan en, of je het wilt of niet, er ontstaat een kloof in leeftijd. Je gaat merken dat je van een andere generatie bent dan de hunne. Dat uit zich in de ideeën die je bij je draagt, de gedachten die er bij allebei zijn, maar vooral dat stuk beleving. Dat kan soms gaan wringen, omdat je als trainer wil dat men dezelfde inzet en weerbaarheid toont als dat jij vroeger deed in jouw trainingen en wedstrijden. Ook dit knaagt aan het geweten en kan dingen in de weg zitten. Het kan zelfs zo zijn dat een trainer zich niet langer kan vereenzelvigen met de mensen met wie hij moet werken, met stoppen als gevolg…
Het gif dat in jouw donder zit, de absolute wil om te winnen ten koste van alles, je helemaal geven tijdens een training, jouw grenzen opzoeken van het toelaatbare totdat het lichaam protesteert en blijven verleggen, jezelf blijven uitdagen en vernieuwen en het maximale uit jezelf halen waren dingen die vanzelfsprekend waren in de spelende tijd. Ook toen had je een trainer voor je staan die dit eiste van zijn groep zonder de beul of drilmaster uit te hangen. En eerlijk gezegd vervloekte je jouw trainer ook weleens als je opnieuw tot de limiet moest gaan, maar je deed het wel om in beeld te komen voor die felbegeerde plek in het eerste…
Methoden veranderen, net als mensen. Ook de materialen en niet te vergeten de evolutie in de sport zijn factoren die niet tegen te houden zijn. Als trainer maar ook als speler moet je jezelf blijven door ontwikkelen. In zó verre is er die overeenkomst. Niet iedere generatie is een “patatgeneratie” maar heeft zo zijn eigen dingetjes. Als je dit als trainer kunt accepteren kun je het lang volhouden in de sport. En kun je dit niet, dan eindigt de loopbaan als vanzelf omdat men dit niet accepteert, zo simpel is het. Het is dus een kwestie van blijven meegaan in de tijd en in de maatschappij. Want wat er nu allemaal is, is er over pakweg vijftien jaar niet meer. Dan ziet de wereld er weer heel anders uit. Wie niet meegaat staat stil, in welke rol dan ook…